Citroenvlinder

Gonepteryx rhamni

Dagvlinder

Vliegtijd en gedrag
Eind juni-begin oktober en na de overwintering van begin februari-begin juni in één lange generatie.

De uiterste data waarop vlinders zijn gezien, zijn 1 januari en 30 december.

Levenscyclus
Rups: half april-eind juni. De rups rust langs de middennerf van een blad en is daardoor moeilijk te vinden. De soort overwintert als vlinder in struikgewas of dichte graspollen.

ei-afzet
Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de onderkant van jonge blaadjes. Zij vliegt daarbij veel en verspreidt ze dus over een groot gebied.

rups en verpopping
Overdag verschuilen de jonge rupsen zich aan de onderzijde van het blad. ‘s Nachts eten ze kleine stukjes uit het midden van het blad, zodat een typisch vraatbeeld ontstaat. Als ze groter zijn, verplaatsen de rupsen zich naar de bovenzijde van het blad en zitten daar evenwijdig aan de hoofdnerf, dichtbij de bladsteel. Vanaf dan wordt van het hele blad gegeten. De rupsen vermijden beschadigde bladeren omdat daarin doorgaans meer gifstoffen aanwezig zijn. Sommige rupsen verpoppen op de waardplant, andere zoeken veelal een plekje aan de onderkant van een blad of tegen een stengel van een andere plant laag in de vegetatie.

vlinders
De eerste vlinders verschijnen in juli en de mannetjes en vrouwtjes komen tegelijkertijd uit de pop. Eerder uitkomen levert voor de mannetjes geen voordeel op, want de paring vindt pas na de overwintering plaats. De dichtheid aan vlinders is gemiddeld tot hoog, zo´n 6 tot 40 individuen per hectare. De vlinders zwerven veel en zijn vooral te vinden op plaatsen waar veel planten met nectar groeien, zoals in tuinen en ruigten (in de zomer) en in bosgebieden (in de nazomer). Nectarplanten waar ze vaak op worden aangetroffen zijn koninginnenkruid, vlinderstruik en grote kattenstaart.

overwintering en paring
In het najaar zoeken de vlinders een beschutte overwinteringplaats in dichte vegetaties, bijvoorbeeld in hulst, klimop of braam, of dicht bij de grond in een graspol. Het komt voor dat ze op zonnige winterdagen deze schuilplaats verlaten om op een andere plek de overwintering te vervolgen. De paring vindt in het voorjaar plaats. Na de paring moeten de eitjes nog rijpen. Dit is de reden dat het vrouwtje in het voorjaar veel nectar verzamelt. Zij is dan geregeld op vroegbloeiende bomen en struiken te vinden, zoals wilgen. In het voorjaar komen de mannetjes wel eerder uit hun winterrustplaats dan de vrouwtjes. Vrouwtjes paren slechts één keer, kort na de overwintering. Mannetjes patrouilleren over afstanden van soms wel enkele kilometers en achtervolgen alle witte vlinders om te controleren of het een soortgenote is. Wanneer een paringsbereid vrouwtje wordt gevonden, volgt de kenmerkende baltsvlucht: het mannetje achtervolgt het vrouwtje en beide vliegen hierna een stukje achteruit.

Waardplanten
Sporkehout en wegedoorn; vooral jonge struiken op open zonnige plaatsen.

Habitat
Vooral zonnige plaatsen in open bos en langs bosranden, struwelen op braakliggende percelen en houtwallen in landbouwgebieden; ook parken en tuinen.

Bron: https://www.vlinderstichting.nl/