Vroege glazenmaker

Glazenmakers. Vrij zeldzaam, maar wordt de laatste jaren algemener.

Kenmerken
62-66 mm. Grondkleur achterlijf en borststuk oranjebruin. Achterlijf met fijne zwarte lijnen, maar zonder mozaïekpatroon van lichte vlekjes, zoals bij andere glazenmakers. Bovenzijde segment 2 met citroengele spijkervormige vlek. Ogen opvallend smaragdgroen (uitgekleurde dieren). Zijkant borststuk met twee gele banden. Schouderstrepen afwezig. Basis van achtervleugels met oranje vlek, vooral duidelijk bij mannetje. Vleugels verder helder. Geen noemenswaardige verschillen in tekening tussen mannetje en vrouwtje.

Uiterlijk van de larve
Lengte 38 – 40 mm.
Vrij grote en brede glazenmaker. Onder vergroting is de opvallend lange cercus te zien. Verder kun je dan ook zien dat de larve een lange zijdoorn heeft op segment 6 en een brede labiale palp. De achterrand van de ogen is licht gebogen.

Levenscyclus
Een of twee jaar. De (eerste) winter wordt doorgebracht als larve, in plaats van als ei zoals bij de meeste andere glazenmakers. Uitsluipen gebeurt vanaf eind april tot eind juli, met een piek in de tweede helft van mei en de eerste van juni.

De larvenhuidjes van de vroege glazenmaker zijn variabel van kleur, van bijna zwart tot doorzichtig bruin. De larvenhuidjes zijn in de oevervegetatie tot circa een halve meter hoogte te vinden.

Leefomgeving van de larve
Tussen ondergedoken waterplanten en uit het water stekende planten in de oeverzone.

Habitat
Schone stilstaande wateren met een goed ontwikkelde verlandingsvegetatie en oevervegetatie. Vooral in laagveenmoerassen en plassen met vergelijkbare vegetatie, maar steeds vaker ook bij matig voedselrijke vennen. Soms ook bij vegetatierijke kanalen of traag stromende beken.

Bron: www.vlinderstichting.nl/libellen/overzicht-libellen/details-libel/vroege-glazenmaker