Weidebeekjuffer

Beekjuffers. Vrij algemeen bij stromend water van redelijke kwaliteit. In het westen van Nederland zeldzaam.

Kenmerken
Lengte: 45-48 mm. Forse juffers met brede vleugels, en dicht netwerk van vleugeladers. Mannetjes: blauw metaalglanzend lichaam. Grote zwarte vlek in vleugels (van knoop tot vlak onder top). Vleugeladers met blauwe glans. Geen pterostigma’s. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd. Vrouwtjes: groen metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groen tot groenbruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen (‘pseudopterostigma’).

Uiterlijk van de larve
Lengte 27-38 mm, waarvan procten 9 – 14 mm. Het prementum heeft, voor beekjuffers, een karakteristieke ruitvormige opening.

Levenscyclus
Eieren komen voor de winter uit. Afhankelijk van de watertemperatuur overwinteren de larven een of twee keer. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot half augustus.

De larvenhuidjes worden meestal gevonden aan de oevers van de voortplantingswateren, tot wel enkele meters boven het wateroppervlak soms wel tot 10 meter uit de oever. De huidjes zijn vaak lastig te vinden doordat ze aan de onderkant van bladeren verscholen in holtes van de oever.

Leefomgeving van de larve
Op donkere plaatsen tussen planten onder water. Dit kunnen waterplanten zijn, maar ook uitgespoelde boomwortels of in het water hangende oeverplanten.

Habitat
Beken, rivieren en kanalen.

De habitat betreft vrijwel altijd stromend water, met een vrij hoge zuurstofverzadiging. De hoogste dichtheden worden bereikt op plaatsen met een afwisselend, natuurlijk verloop van de beek, waardoor snel en langzaam stromende delen aanwezig zijn. Het water moet ten minste voor eendeel in de zon liggen. Een ruige, overhangende oevervegetatie is belangrijk als zitplaats voor imago’s. Delen zonder deze vegetatie worden gemeden. In het water moeten voldoende drijvende of in het water hangende planten aanwezig zijn voor de ei-afzet.

Bron: www.vlinderstichting.nl/libellen/overzicht-libellen/details-libel/weidebeekjuffer