Brandnetelbladroller

Celypha lacunana

Voorkomen
Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen. Een zeer algemene soort. Zij kan beschouwd worden als een van de algemeenste soorten bladrollers, die ook overdag vaak wordt aangetroffen. Er is geen exacte habitatvoorkeur, de soort is tevens zeer polyfaag.

Herkenning
Vanaf half april tot begin september, in doorgaans twee generaties – met soms een derde. Een variabele soort. De grondkleur is roomkleurig tot olijfgrijs met glanzende kwikzilveren schimmen en in dwarse golflijnen, soms ook donker waarbij de zilveren schubben nog sterk aanwezig zijn (Muus, 2008b). Het wortelveld is sterk zwart gestippeld, zijn rand met een uitsnijding in de vouw; middenband breed, benedenwaarts verbreed, uit talrijke zwartbruine golflijnen bestaande of massief, bijna zwart, gevolgd door een zilveren lijn, die drie takken dwars door de middenrand zendt, tot aan zijn midden; een lichtolijfkleurige of olijfgrijze streep uit het achterrandseinde, schuin naar boven; voorrand zwart met witte haakjes. Achtervleugels zijn purpergrijs (Bentinck & Diakonoff, 1968a, bewerkt).

Levenswijze ‘biologie’
De rups leeft van september tot na de overwintering in april en mei. De tweede generatie leeft in juni en juli (Bentinck & Diakonoff, 1968a), de derde dan ook in juli tot aan de eerste helft van augustus (Muus). De rups is variabel, van roetzwart of donkerbruin tot grijswit, geel of groen. De kop en nekschild zijn zwart of bruin (Bentinck & Diakonoff, 1968a). Zij leeft in een bijeen gesponnen deel van de plant, vooral de jonge loten en delen van de bladeren. Gedurende de winter in samengesponnen resten van de plant.

Etymologie
Met brandnetelmot werden vroeger meerdere soorten bedoeld, omdat ze allemaal deze naam droegen: Celypha lacunana, Anthophila fabriciana en Anania hortulata. Deze heet nu brandnetelbladroller.
Waardplanten of voedsel
Een zeer polyfage soort die gevonden kan worden op een reeks loof- en naaldbomen (beuk – Fagus, berk – Betula, lijsterbes – Sorbus, wilg – Salix, Larix en spar – Abies) en ook veel kruiden en struiken, veel te vinden op brandnetel (Urtica), munt (Mentha) en spirea (Filipendula) (Razowski, 2003a). In Nederland ook gekweekt van boterbloem (Ranunculus) en distels (Cirsium) (Muus, kweek).

 

Bron: https://www.microvlinders.nl/