Gentiaanblauwtje

Phengaris alcon

Dagvlinder

Vliegtijd en gedrag
Half juni-eind augustus in één generatie. Net uitgekomen vlinders verlaten snel het mierennest, klimmen in een takje of grasstengel en beginnen dan pas met het oppompen van de vleugels. De vlinders voeden zich vooral met nectar van gewone dophei. De mannetjes houden karakteristieke, zigzaggende patrouillevluchten vlak boven de vegetatie.

De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 3 juni en 20 september.

Levenscyclus
Rups: begin augustus-begin juli. De jonge rups eet zich vanuit het eitje direct de bloem in en eet vooral van het vruchtbeginsel; het lege eitje blijft duidelijk zichtbaar achter op de bloemknop. Na een dag of tien laat de rups zich op de grond vallen en wacht tot hij wordt meegenomen door een bossteekmier (Myrmica ruginodis) of een moerassteekmier (M.scabrinodis). De soort overwintert als rups in het mierennest en daar vindt ook de verpopping plaats.

ei-afzet
Op zoek naar een geschikte plek om eitjes af te zetten, fladdert het vrouwtje laag boven de vegetatie. De eitjes worden afgezet op zowel grote als kleine knoppen. Uit de gegevens van Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat gemiddeld iets meer dan twee eitjes per knop worden afgezet. Soms zet een vrouwtje twee tot vier eitjes één voor één af op dezelfde plant, maar dit gebeurt waarschijnlijk alleen in geval van legnood, bijvoorbeeld door aanhoudend slecht weer. Soms leggen ook nog andere vrouwtjes de eitjes op dezelfde plant. Het maximaal aantal getelde eitjes op één knop is zelfs 81 eitjes. In het begin van de vliegtijd zetten de vrouwtjes de eitjes af op planten die dicht bij de nesten van de waardmier groeien. Later in het seizoen, als de gentianen op deze plaatsen vol met eitjes zitten, worden de eitjes ook op planten afgezet die verder van deze nesten groeien.

rups en verpopping
De rups eet zich vanuit het eitje direct de bloem in en voedt zich met de zachte delen, zoals het vruchtbeginsel. Het witte, lege hulsje van het eitje blijft echter nog lange tijd aanwezig en is eenvoudig te zien. Uit al deze eitjes groeien slechts enkele rupsen op tot het vierde stadium. Deze rupsen laten zich na circa tien dagen op de grond vallen en wachten daar tot ze worden gevonden door een bossteekmier Myrmica ruginodis of een moerassteekmier M. scabrinodis. De meeste rupsen laten zich vroeg in de avond vallen, want juist dan zijn de mieren het meest actief. De rups scheidt een stof af die de mier oplikt, waarna de rups wordt meegenomen naar het nest; de rups wordt vooral meegenomen omdat ze chemisch zeer sterk lijkt op een mierenlarve. Daar wordt hij behandeld als een eigen larve. Wanneer er eenmaal een rups in het nest is opgenomen, blijkt een volgende sneller te worden geaccepteerd. In het mierennest laat de rups zich voeden met mierenlarven, later ook met poppen (de zogenaamde ‘koekoekstrategie’). De rups verpopt zich het volgend voorjaar in dit nest. In één mierennest zijn maximaal twaalf volwassen rupsen of poppen gevonden.

vlinders
In juni of juli komt de vlinder vroeg in de ochtend uit de pop. Als er mieren actief zijn, vallen deze de vlinder agressief aan. Snel rent de verse vlinder uit het mierennest en klimt meteen in een takje of grasspriet, uit het zicht van de mieren. Dan pas worden de vleugels opgepompt.
Het aantal vlinders op de vliegplaatsen kan onder optimale omstandigheden vrij hoog zijn, tot 64 individuen per hectare, maar meestal worden slechts enkele vlinders waargenomen. Gentiaanblauwtjes voeden zich vooral met nectar van gewone dophei. Mannetjes houden karakteristieke, zigzaggende patrouillevluchten vlak boven de vegetatie. Als het mannetje een vrouwtje vindt, landt hij vlak naast haar. Er wordt nauwelijks gebaltst en de paring duurt ongeveer een uur. Als het vrouwtje niet wil paren, vliegt het mannetje al na enkele minuten weer verder.

Waardplanten
Klokjesgentiaan.

Habitat
Natte heide, vochtige heischrale graslanden en blauwgraslanden.

In het gebied dienen open plekken aanwezig te zijn waar klokjesgentiaan groeit; gentianen die in een ruigere vegetatie groeien worden minder vaak gebruikt. Daarnaast is de soort afhankelijk van de aanwezigheid van de waardmieren. De bossteekmier bouwt haar nesten in hooggelegen en relatief droge, dichte en koele vegetaties. De moerassteekmier kiest juist lager gelegen, vochtige, open en warme plaatsen uit. Omdat het gentiaanblauwtje zowel afhankelijk is van de klokjesgentiaan als van de waardmier, moet het leefgebied op kleine schaal een afwisselende structuur hebben, met zowel open plekken voor de gentianen als oudere vegetaties met mierennesten. Een populatie moet de beschikking hebben over ten minste 500 bloeiende gentianen die in een hoge dichtheid (ca. 10-15 planten per 100 m2) groeien. Hierom moet het leefgebied minimaal 0,5 hectare groot zijn, bij voorkeur meer dan 5 hectare. Bovendien heeft het leefgebied een hoge grondwaterstand nodig maar het mag na de winter nooit langdurig onder water staan. Daarom kan de biotoop niet te klein zijn en is deze vaak onderdeel van een groter natuurgebied met een stabielere grondwaterstand.

Bron: https://www.vlinderstichting.nl/