Grote vos

NYMPHALIS POLYCHLOROS

Dagvlinder

Vliegtijd en gedrag
Half juni-begin september en na de overwintering van begin maart-begin juni in één generatie. De grote vos is een zwerflustige soort. De vlinders voeden zich met sap van bloedende bomen, rottend fruit en honingdauw. De uiterste data waarop een vlinder is gezien zijn 18 februari en 30 oktober.

Levenscyclus
Rups: eind april-half juli. Jonge rupsen leven in nesten bij elkaar, volwassen rupsen leven solitair. De verpopping vindt plaats op de voedselplant. De soort overwintert als vlinder in een grot of holle boom.

Ei-afzet
Een vrouwtje dat eitjes wil afzetten, vliegt rond de bovenste takken van hoge, vrijstaande bomen. Het vrouwtje zet de eitjes in groepjes van enkele tientallen tot soms wel driehonderd bij voorkeur af rondom slanke, jonge eindloten.

Rups en verpopping
De rupsen blijven aanvankelijk als groep bijeen en maken een gezamenlijk spinsel waarin ze leven. Zij eten vooral jonge bladeren. Als de bladeren op zijn, lopen ze naar een nieuwe plek en spinnen daar wederom een nest. Rupsen hebben scherpe doorntjes, waarmee ze vijanden afschrikken. Bovendien bewegen ze continu, zodat uit het spinsel een groot aantal dreigende stekels komt. De rupsen blijven samen tot ze volgroeid zijn. Daarna leven ze alleen en zonnen geregeld op takken die uitsteken. In deze periode zijn ze erg kwetsbaar voor vijanden, vooral sluipwespen. Om zich te verpoppen kruipen ze uit de boom of laten zich op de grond vallen. Ze verpoppen zich niet ver van de boomstam, meestal in de grond maar ook hangend aan bijvoorbeeld een schuurtje of een hek, op ooghoogte of nog hoger.

Vlinders
Op de vliegplaatsen is de dichtheid laag, zo’n 6 tot 100 vlinders per km2. De eerste vlinders van de nieuwe generatie verschijnen in juni en zijn vooral te vinden op zonnige plaatsen op boomstammen. Deze eten veel om voldoende reserves op te bouwen om de winter door te komen. Ze voeden zich met sap van bloedende bomen, rottend fruit of druppels honingdauw. Dit in tegenstelling tot de vlinders die overwinterd hebben, die vooral nectar van bloeiende wilgen drinken.
De meeste grote vossen gaan vroeg in de zomer in winterrust, de laatste vlinders worden in september gezien. De winterschuilplaatsen zijn koel en donker. Vooral plaatsen met oud hout worden gebruikt, voorbeelden zijn stapels hout, holle bomen of oude, houten schuurtjes.
De eerste vlinders kunnen op een warme dag in februari te voorschijn komen. In het voorjaar verdedigen de mannetjes een territorium op een warme open plek nabij de bosrand. Vooral ´s middags vliegen ze laag boven de grond met korte, snelle vleugelslagen en glijvluchten. Vrouwtjes zonnen veel op één tot twee meter hoogte op boomstammen, soms lager op stenen of afgezaagde boomstronken. Als een vrouwtje door een mannetje wordt ontdekt, vliegt ze meteen weg. Het mannetje volgt haar op korte afstand totdat ze weer gaat rusten. Vervolgens vliegen ze samen verder in een golvende vlucht. Deze balts kan enkele uren duren en uiteindelijk vindt de paring plaats op een boomstam of in de strooisellaag.

Waardplanten
Vooral iep; ook zoete kers, populier en sommige wilgensoorten.

Habitat
Vochtige, open bossen, bosranden, boomgaarden en andere plekken met grote vrijstaande bomen. Ook zwervende individuen worden vooral in een bosrijke omgeving gevonden. De vlinders zijn vooral te vinden op warme, zonnige, open maar beschutte plaatsen. Ook moeten er geschikte plaatsen zijn om te overwinteren, zoals holle bomen of stapels hout.

Bron: https://www.vlinderstichting.nl/