Heivlinder

HIPPARCHIA SEMELE

Dagvlinder

Vliegtijd en gedrag
Eind juni-begin september in één generatie. De vlinders vliegen vaak korte afstanden in een krachtige snelle vlucht. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden en met boomsappen.

De uiterste vliegdata zijn 31 mei en 17 oktober.

Levenscyclus
Rups: begin september-eind juni. De rupsen eten vooral ’s nachts en verbergen zich overdag in graspollen. De soort overwintert als halfvolgroeide rups. De verpopping vindt plaats in een kleine holte in de grond, die door de rups met een zijden spinsel bedekt is.

ei-afzet
Na de paring duurt het nog 14 tot 18 dagen voordat de eitjes rijp zijn; de meeste eitjes zijn dus pas in de laatste decade van augustus rijp. Om een eitje af te zetten landt het vrouwtje op de grond en wandelt naar een geschikte plek. Het eitje wordt vlakbij de bodem afzonderlijk afgezet op groene of dorre delen van een waardplant. Ook zet ze de eitjes wel eens op ongeschikte planten, korstmossen of takjes af. Het vrouwtje selecteert hierbij op de structuur van de vegetatie en heeft een voorkeur voor graspollen omringd door kale bodem of een lagere vegetatie.

rups en verpopping
De rupsen verbergen zich overdag in graspollen en eten vooral ´s nachts. Ze overwinteren diep verscholen in een graspol en eten dan bij zacht weer ook overdag. De daaropvolgende voorzomer groeien de rupsen verder. Zij verpoppen zich in een kleine holte, ongeveer één cm onder de grond, die zij met een zijden spinsel hebben bedekt.

vlinders
Begin juli komen de eerste vlinders te voorschijn. Het aantal exemplaren op de vliegplaatsen is hoog, zo’n 12 tot 84 exemplaren per hectare. In hun droge, warme leefgebied kan de temperatuur hoog oplopen. De vlinders zoeken verkoeling in de schaduw van struweel of boompjes en draaien met de kop in de richting van de zon, zodat het lichaamsoppervlak dat beschenen wordt zo klein mogelijk is. Bij koeler weer richten ze het lichaam juist dwars op de zon zodat het grootste deel warmte opvangt.
Zij voeden zich met boomsappen van berken of eiken en met nectar van diverse kruiden zoals struikhei en akkerdistel; langs de kust vooral lamsoor en, indien aanwezig, blauwe zeedistel. Vooral vrouwtjes hebben veel nectar nodig.
Mannetjes verschijnen enkele dagen eerder dan vrouwtjes. Ze verdedigen een territorium vanaf een boomstam of een open plek. Alle indringers worden aangevallen, of het nu vlinders, zweefvliegen, mensen of dwarrelende bladeren zijn. Wanneer het een soortgenote blijkt te zijn, achtervolgt het mannetje haar. Een paringsbereid vrouwtje landt op de grond, waarna het mannetje tegenover haar plaatsneemt en begint te baltsen. Het mannetje klappert daarbij met zijn vleugels, richt zich hoog op de poten, opent zijn vleugels en buigt zich voorover. Dan sluit hij de vleugels en klemt een of beide voelsprieten van het vrouwtje daartussen. Daarna beweegt hij achteruit totdat de voelsprieten weer los laten en loopt zijdelings om het vrouwtje heen en begint te paren.

Waardplanten
Vooral schapengras; ook andere grassen die in schrale graslanden voorkomen, zoals struis- en zwenkgrassen.

Habitat
Droge heide, droge heischrale graslanden, stuifzanden en open duinen.

In het buitenland, mogelijk vroeger ook in Nederland, leeft de soort ook in kalkgraslanden, meestal in veel lagere dichtheden. Hij heeft een voorkeur voor een open en afwisselend landschap; in uitgestrekte paarse heidevelden komt de soort niet voor. In het leefgebied moet voldoende nectar te vinden zijn en plaatsen met een kale bodem waarbij de eitjes worden afgezet. Een enkele struik of boom biedt de vlinders beschutting en schaduw tijdens warm weer.

Bron: https://www.vlinderstichting.nl/