Boompieper

Tree pipit, Anthus trivialis – Kwikstaarten (Motacillidae)

De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden.

HERKENNING
Lijkt sterk op graspieper maar heeft een markanter koppatroon en een iets dikkere snavel. Langs de flanken lopen fijne dunne penseelstreekjes die duidelijk dunner zijn dan de borststreping (bij de graspieper zijn deze ongeveer gelijk); als het te zien is, is de korte achternagel ook een goed kenmerk. Best te onderscheiden aan de hand van geluid en gedrag. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

GELUID
Luid en kanarieachtig. Explosieve reeksen afdalende klanken, vaak eindigend in vertragend “sie-sie-sie-sieeee…”. In zit en in zangvlucht. Vluchtroep rauwer dan van graspieper, zoemend “pziesh”.

BROEDEN
Zingt van begin april tot in augustus. Broedt vanaf half mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6 eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje: een kommetje van droog gras, vaak met een bodem van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de jongen vliegen.

LEEFGEBIED
Op de zandgronden is de boompieper een karakteristieke broedvogel van heidevelden en duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen, in jonge aanplant en soms ook bosjes en wegbeplanting in boerenland. Ook populierenbossen en verdrogende en verbossende laagveenmoerassen worden bezet.

VOEDSEL
Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten. De jongen worden uitsluitend gevoed met insecten, voornamelijk snuitkevers. Voedsel zoeken gebeurt voornamelijk op de grond, met name tussen bladafval en lage begroeiing, soms ook op twijgjes, takjes en boomstronken.

VOGELTREK
Dagtrekker, vaak in losse kleine groepjes. De eerste boompiepers zijn niet voor begin april te verwachten en de grote massa komt na half april aan. Doortrek vindt plaats tot half mei, met de piek eind april en begin mei. Langs de kust kan bij krachtige (zuid)oostenwinden stuwing optreden, met name bij Breskens en de Eemshaven. Vanaf eind juli worden de broedplaatsen gaandeweg ontruimd. Tussen half augustus en begin oktober trekken grote aantallen door, vooral over de zuidoostelijke helft van het land (de aantallen stellen echter niks voor vergeleken met de graspieper). De trekpiek valt eind augustus en eerste helft september. In Afrika overwintert de soort van Mali tot Ethiopië en vogels die de oostelijke trekroute volgen langs Egypte overwinteren zuidelijker tot de noordpunt van Zuid-Afrika. Eind februari, begin maart beginnen ze weer aan hun terugtocht.

https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/