Wulp

 

Curlew, Numenius arquata – Strandlopers (Scolopacidae)

Rode lijst

De wulp is de grootste steltlopersoort van onze contreien en heeft ook de langste snavel. In het voorjaar heeft hij een prachtige baltszang met aanzwellende fluittonen en lang aangehouden trillers. Laat dit horen tijdens een baltsvlucht, waarbij hij na een kort boogje met snelle vleugelslagen uitzweeft op stilgehouden vleugels. Nederland is zowel in als buiten de broedtijd een belangrijk land voor de wulp.

HERKENNING
Grote, lichtbruine steltloper met lange poten en een zeer opvallende lange, omlaag gebogen snavel. Groter en lichter dan een regenwulp, met nagenoeg witte ondervleugels. Vrouwtje met nog langere snavel dan mannetje. Weinig verschil in kleed tussen geslachten en leeftijden. In vlucht opvallend lange vleugels; komt meeuwachtig over. Roept een kenmerkend “koer-líe…”, draagt erg ver.

GELUID
Tweelettergrepig, fluitende roep, “koer-líe”. Zang met lange trillers.

BROEDEN
Territoriaal en monogaam in de broedtijd. Bakent territorium af met baltsvlucht. Nest een kuiltje in de grond, spaarzaam bekleed. Legtijd eind maart-eind mei, in Noord-Europa tot begin juli. Een broedsel per jaar, meestal 3-4 eieren. Beide ouders broeden. Broedduur 27-29 dagen, jongen zijn nestvlieders en vliegvlug na 32-38 dagen.

LEEFGEBIED
Open heide- en hoogveengebieden, open duinen, laagveengebieden met gemaaid rietland, graslanden in halfopen agrarisch gebied, open akkerbouwgebieden. Vaak ook in droge gebieden i.t.t. meeste andere steltlopers. Buiten broedtijd in getijdengebieden (wadplaten vooral), op akkers en graslanden.

VOEDSEL
Breed spectrum: wormen, geleedpotigen, kreeftachtigen, mollusken, bessen en zaden. Soms kleine vis, amfibieën, hagedissen, jonge vogels, muizen. Vooral regenwormen, insecten(larven) en schelpdieren. Zoekt voedsel op het oog en op de tast: pikt, prikt en houwt met de snavel. Steelt soms voedsel van andere wulpen of steltlopers. Bezet soms voedselterritoria (vooral op het wad), foerageert ook in grote groepen. Vrouwtjes hebben langere snavels en foerageren meer op het wad, op mollusken, krabben en pieren. Mannetjes trekken meer naar grasland, waar ze vooral van regenwormen leven.

VOGELTREK
Noordelijke broedgebieden worden geheel verlaten. Trekt naar landen met mild winterklimaat, vooral naar de kust. Grote aantallen ’s winters in West-Europa, met concentraties in getijdengebieden, maar ook aan de kusten van Afrika. Trekt overdag en ’s nachts. Trektijd begint al in juni (dat zijn de vogels waarvan het nest is mislukt). De meeste Nederlandse broedvogels trekken weg naar Zuidwest-Europa en Engeland. Ze worden tussen juli en april afgelost door grote aantallen afkomstig uit een gebied tot ver in Rusland. In het najaar raakt bij ons het diepe binnenland leeg, terwijl de kustgebieden juist volstromen met wulpen.

https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/